Afbeelding

Stop... politie...

Column

Het stoplicht springt op groen en ik druk het gaspedaal helemaal onderin, de motor van de auto loeit, maar ik maak me niet zo druk om de maximum snelheid. In de verte zie ik iets vreemds opdoemen.

Er staan mensen met lichtknotsen te seinen dat we langzaam moeten rijden. Mijn eerste gedachte is dat er een ongeluk is gebeurd, maar wanneer ik dichterbij kom zie ik dat het een politiefuik is. Sommige auto’s worden eruit gepikt en moeten de politie volgen. Ik rem netjes af en, in de hoop dat ik zonder al teveel kleerscheuren door de patser-controle kom, sluit aan in de rij.

Langzaam kom ik dichterbij, nog zes auto’s voor me. Zullen ze me uit de lijn halen of mag ik doorrijden?

Nog vijf auto’s tussen mij en het wakend oog van de agent. Waarschijnlijk is mijn kenteken nu al gescand en zoeken sociaal rechercheurs de gegevens op in de landelijke databank om te kijken of er reden is om mij en mijn auto aan een nader onderzoek te onderwerpen.

Nog vier auto’s te gaan. Zullen ze me aanzien voor een straatschoffie dat Franse toeristen vanaf de A16 richting de Bredase koffieshops probeert te loodsen? Of ben ik in hun ogen een crimineel die zijn zakgeld bij elkaar sprokkelt met duistere zaakjes.

Nog drie auto’s voor ik aan de beurt ben. Ze zullen nu mijn fiscale gegevens wel op het scherm hebben staan en bezig zijn om te beoordelen of ik me, met mijn salaris, deze bak wel kan veroorloven.

Nog maar twee auto’s voor me en dan onderga ik de visuele test van oom agent. Nu hebben ze vast ook mijn adres weten te achterhalen en zijn ze aan het kijken of de ozb-waarde van mijn huis past bij de geregistreerde hypotheekgegevens of dat er aanwijzingen zijn dat ik ergens een stapeltje zwart geld heb liggen dat nodig een wasbeurtje nodig heeft. Ben bijna aan de beurt, nog maar een auto. Ze doen nu een laatste check om te kijken of er sprake is van openstaande (fiscale) boetes, of ik geregistreerd sta als ‘gezocht persoon’ en of ik eerder in aanraking geweest ben met justitie.

Eindelijk aan de beurt, het zweet staat in mijn handen. Terwijl ik naar de agent toe rijd doe ik mijn raampje open. De agent loert naar binnen, hij schiet in de lach en wuift dat ik door mag rijden. Ik hoef niet mee naar de afwerkplek. Logisch, want tenzij de agent Louis de Funes heet zal mijn blikken gebakkie, met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid, nooit worden aangezien voor een patser-auto.

Babs Verstrepen